NL: projecteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geprojecteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik projecteer jij projecteert hij projecteert wij projecteren jullie projecteren zij projecteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprojecteerd jij hebt geprojecteerd hij heeft geprojecteerd wij hebben geprojecteerd jullie hebben geprojecteerd zij hebben geprojecteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik projecteerde jij projecteerde hij projecteerde wij projecteerden jullie projecteerden zij projecteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprojecteerd jij had geprojecteerd hij had geprojecteerd wij hadden geprojecteerd jullie hadden geprojecteerd zij hadden geprojecteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal projecteren jij zult projecteren hij zal projecteren wij zullen projecteren jullie zullen projecteren zij zullen projecteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprojecteerd hebben jij zult geprojecteerd hebben hij zal geprojecteerd hebben wij zullen geprojecteerd hebben jullie zullen geprojecteerd hebben zij zullen geprojecteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou projecteren jij zou projecteren hij zou projecteren wij zouden projecteren jullie zouden projecteren zij zouden projecteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprojecteerd hebben jij zou geprojecteerd hebben hij zou geprojecteerd hebben wij zouden geprojecteerd hebben jullie zouden geprojecteerd hebben zij zouden geprojecteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
projecteer
|
Aanvoegende wijs |
projectere |