Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: programmeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geprogrammeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik programmeer
jij programmeert
hij programmeert
wij programmeren
jullie programmeren
zij programmeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geprogrammeerd
jij hebt geprogrammeerd
hij heeft geprogrammeerd
wij hebben geprogrammeerd
jullie hebben geprogrammeerd
zij hebben geprogrammeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik programmeerde
jij programmeerde
hij programmeerde
wij programmeerden
jullie programmeerden
zij programmeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geprogrammeerd
jij had geprogrammeerd
hij had geprogrammeerd
wij hadden geprogrammeerd
jullie hadden geprogrammeerd
zij hadden geprogrammeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal programmeren
jij zult programmeren
hij zal programmeren
wij zullen programmeren
jullie zullen programmeren
zij zullen programmeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geprogrammeerd hebben
jij zult geprogrammeerd hebben
hij zal geprogrammeerd hebben
wij zullen geprogrammeerd hebben
jullie zullen geprogrammeerd hebben
zij zullen geprogrammeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou programmeren
jij zou programmeren
hij zou programmeren
wij zouden programmeren
jullie zouden programmeren
zij zouden programmeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geprogrammeerd hebben
jij zou geprogrammeerd hebben
hij zou geprogrammeerd hebben
wij zouden geprogrammeerd hebben
jullie zouden geprogrammeerd hebben
zij zouden geprogrammeerd hebben

Gebiedende wijs
programmeer

Aanvoegende wijs
programmere

Voorbeelden

  1. Dit is dus het programmeer centrum.
    This obviously is the programming center.
  2. Programmeer de loyaliteit van elke dubbelganger.
    Program the loyalty of every double you have.
  3. Ik weet hoe ik hem programmeer.
    I also know how to program him...
  4. Blijf af en programmeer de koers.
    Forget that and program the course.
  5. Ik programmeer dag in, dag uit.
    Day to day, it 's just coding stuff.
  6. Ik programmeer ze niet, ik bestuur ze.
    I don 't programme them, I fly them.
  7. Programmeer hem dan om mijn vader te bellen.
    Then program him to call my dad.
  8. Ik zet ze in een stoel en programmeer ze.
    I put them in a chair and I program them.
  9. Ik was niet allen onderdeel van een programmeer groep,
    Not only was I part of the programming group,
  10. Programmeer de drone om naar de Tet terug te keren.
    Program the drone to return to the Tet.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden