NL: profiteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geprofiteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik profiteer jij profiteert hij profiteert wij profiteren jullie profiteren zij profiteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprofiteerd jij hebt geprofiteerd hij heeft geprofiteerd wij hebben geprofiteerd jullie hebben geprofiteerd zij hebben geprofiteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik profiteerde jij profiteerde hij profiteerde wij profiteerden jullie profiteerden zij profiteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprofiteerd jij had geprofiteerd hij had geprofiteerd wij hadden geprofiteerd jullie hadden geprofiteerd zij hadden geprofiteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal profiteren jij zult profiteren hij zal profiteren wij zullen profiteren jullie zullen profiteren zij zullen profiteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprofiteerd hebben jij zult geprofiteerd hebben hij zal geprofiteerd hebben wij zullen geprofiteerd hebben jullie zullen geprofiteerd hebben zij zullen geprofiteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou profiteren jij zou profiteren hij zou profiteren wij zouden profiteren jullie zouden profiteren zij zouden profiteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprofiteerd hebben jij zou geprofiteerd hebben hij zou geprofiteerd hebben wij zouden geprofiteerd hebben jullie zouden geprofiteerd hebben zij zouden geprofiteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
profiteer
|
| Aanvoegende wijs |
| profitere |