NL: profeteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geprofeteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik profeteer jij profeteert hij profeteert wij profeteren jullie profeteren zij profeteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprofeteerd jij hebt geprofeteerd hij heeft geprofeteerd wij hebben geprofeteerd jullie hebben geprofeteerd zij hebben geprofeteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik profeteerde jij profeteerde hij profeteerde wij profeteerden jullie profeteerden zij profeteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprofeteerd jij had geprofeteerd hij had geprofeteerd wij hadden geprofeteerd jullie hadden geprofeteerd zij hadden geprofeteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal profeteren jij zult profeteren hij zal profeteren wij zullen profeteren jullie zullen profeteren zij zullen profeteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprofeteerd hebben jij zult geprofeteerd hebben hij zal geprofeteerd hebben wij zullen geprofeteerd hebben jullie zullen geprofeteerd hebben zij zullen geprofeteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou profeteren jij zou profeteren hij zou profeteren wij zouden profeteren jullie zouden profeteren zij zouden profeteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprofeteerd hebben jij zou geprofeteerd hebben hij zou geprofeteerd hebben wij zouden geprofeteerd hebben jullie zouden geprofeteerd hebben zij zouden geprofeteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
profeteer
|
Aanvoegende wijs |
profetere |