NL: producen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geproducet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik produce jij producet hij producet wij producen jullie producen zij producen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geproducet jij hebt geproducet hij heeft geproducet wij hebben geproducet jullie hebben geproducet zij hebben geproducet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik producete jij producete hij producete wij produceten jullie produceten zij produceten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geproducet jij had geproducet hij had geproducet wij hadden geproducet jullie hadden geproducet zij hadden geproducet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal producen jij zult producen hij zal producen wij zullen producen jullie zullen producen zij zullen producen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geproducet hebben jij zult geproducet hebben hij zal geproducet hebben wij zullen geproducet hebben jullie zullen geproducet hebben zij zullen geproducet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou producen jij zou producen hij zou producen wij zouden producen jullie zouden producen zij zouden producen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geproducet hebben jij zou geproducet hebben hij zou geproducet hebben wij zouden geproducet hebben jullie zouden geproducet hebben zij zouden geproducet hebben
|
| Gebiedende wijs |
produce
|
| Aanvoegende wijs |
| produce |