NL: prejudiciëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geprejudicieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik prejudiciër jij prejudiciërt hij prejudiciërt wij prejudiciëren jullie prejudiciëren zij prejudiciëren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprejudicieerd jij hebt geprejudicieerd hij heeft geprejudicieerd wij hebben geprejudicieerd jullie hebben geprejudicieerd zij hebben geprejudicieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik prejudicieerde jij prejudicieerde hij prejudicieerde wij prejudicieerden jullie prejudicieerden zij prejudicieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprejudicieerd jij had geprejudicieerd hij had geprejudicieerd wij hadden geprejudicieerd jullie hadden geprejudicieerd zij hadden geprejudicieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal prejudiciëren jij zult prejudiciëren hij zal prejudiciëren wij zullen prejudiciëren jullie zullen prejudiciëren zij zullen prejudiciëren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprejudicieerd hebben jij zult geprejudicieerd hebben hij zal geprejudicieerd hebben wij zullen geprejudicieerd hebben jullie zullen geprejudicieerd hebben zij zullen geprejudicieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou prejudiciëren jij zou prejudiciëren hij zou prejudiciëren wij zouden prejudiciëren jullie zouden prejudiciëren zij zouden prejudiciëren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprejudicieerd hebben jij zou geprejudicieerd hebben hij zou geprejudicieerd hebben wij zouden geprejudicieerd hebben jullie zouden geprejudicieerd hebben zij zouden geprejudicieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
prejudiciër
|
| Aanvoegende wijs |
| prejudiciëre |