NL: preachen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepreacht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik preach jij preacht hij preacht wij preachen jullie preachen zij preachen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepreacht jij hebt gepreacht hij heeft gepreacht wij hebben gepreacht jullie hebben gepreacht zij hebben gepreacht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik preachte jij preachte hij preachte wij preachten jullie preachten zij preachten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepreacht jij had gepreacht hij had gepreacht wij hadden gepreacht jullie hadden gepreacht zij hadden gepreacht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal preachen jij zult preachen hij zal preachen wij zullen preachen jullie zullen preachen zij zullen preachen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepreacht hebben jij zult gepreacht hebben hij zal gepreacht hebben wij zullen gepreacht hebben jullie zullen gepreacht hebben zij zullen gepreacht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou preachen jij zou preachen hij zou preachen wij zouden preachen jullie zouden preachen zij zouden preachen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepreacht hebben jij zou gepreacht hebben hij zou gepreacht hebben wij zouden gepreacht hebben jullie zouden gepreacht hebben zij zouden gepreacht hebben
|
Gebiedende wijs |
preach
|
Aanvoegende wijs |
preache |