NL: prakkiseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geprakkiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik prakkiseer jij prakkiseert hij prakkiseert wij prakkiseren jullie prakkiseren zij prakkiseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprakkiseerd jij hebt geprakkiseerd hij heeft geprakkiseerd wij hebben geprakkiseerd jullie hebben geprakkiseerd zij hebben geprakkiseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik prakkiseerde jij prakkiseerde hij prakkiseerde wij prakkiseerden jullie prakkiseerden zij prakkiseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprakkiseerd jij had geprakkiseerd hij had geprakkiseerd wij hadden geprakkiseerd jullie hadden geprakkiseerd zij hadden geprakkiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal prakkiseren jij zult prakkiseren hij zal prakkiseren wij zullen prakkiseren jullie zullen prakkiseren zij zullen prakkiseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprakkiseerd hebben jij zult geprakkiseerd hebben hij zal geprakkiseerd hebben wij zullen geprakkiseerd hebben jullie zullen geprakkiseerd hebben zij zullen geprakkiseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou prakkiseren jij zou prakkiseren hij zou prakkiseren wij zouden prakkiseren jullie zouden prakkiseren zij zouden prakkiseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprakkiseerd hebben jij zou geprakkiseerd hebben hij zou geprakkiseerd hebben wij zouden geprakkiseerd hebben jullie zouden geprakkiseerd hebben zij zouden geprakkiseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
prakkiseer
|
| Aanvoegende wijs |
| prakkisere |