Voorbeelden

1. César pourra prévaloir.
   Caesar zou kunnen zegevieren.
2. L' un ou l' autre doit prévaloir.
   De een of de ander moet overwinnen.
3. Je ne laisserai pas prévaloir une telle attitude.
   Ik verzeker je dat die houding geen stand houdt bij mij.
4. Je dois me prévaloir contre une lignée malheureuse.
   Ik moet me losmaken van ongelukkige nakomelingen.
5. La raison devrait toujours prévaloir, mais d' autres pensent autrement.
   Wij geloven in de rede. Niet alle culturen denken er zo over.
6. Et parce que votre loyauté envers nous doit prévaloir sur votre ambition.
   En omdat uw trouw aan ons volk groter hoort te zijn dan uw ambitie.
7. Le monde n' a jamais cessé de tourner et le Bien de prévaloir.
   De wereld hield niet op met draaien en het Goede bleef zegevieren.
8. Ton père t' a appris à ne pas faire prévaloir tes passions sur ta raison.
   Je vader heeft je geleerd om nooit toe te staan dat passie je verstand verblindt.
9. Que les affaires de la plage ne doivent jamais prévaloir sur ceux de la bourse.
   Dat de zaken van het strand niet die van de beurs moeten overheersen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden