NL: pousseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepousseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pousseer jij pousseert hij pousseert wij pousseren jullie pousseren zij pousseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepousseerd jij hebt gepousseerd hij heeft gepousseerd wij hebben gepousseerd jullie hebben gepousseerd zij hebben gepousseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pousseerde jij pousseerde hij pousseerde wij pousseerden jullie pousseerden zij pousseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepousseerd jij had gepousseerd hij had gepousseerd wij hadden gepousseerd jullie hadden gepousseerd zij hadden gepousseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pousseren jij zult pousseren hij zal pousseren wij zullen pousseren jullie zullen pousseren zij zullen pousseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepousseerd hebben jij zult gepousseerd hebben hij zal gepousseerd hebben wij zullen gepousseerd hebben jullie zullen gepousseerd hebben zij zullen gepousseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pousseren jij zou pousseren hij zou pousseren wij zouden pousseren jullie zouden pousseren zij zouden pousseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepousseerd hebben jij zou gepousseerd hebben hij zou gepousseerd hebben wij zouden gepousseerd hebben jullie zouden gepousseerd hebben zij zouden gepousseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
pousseer
|
| Aanvoegende wijs |
| poussere |