NL: potloden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepotlood
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik potlood jij potloodt hij potloodt wij potloden jullie potloden zij potloden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepotlood jij hebt gepotlood hij heeft gepotlood wij hebben gepotlood jullie hebben gepotlood zij hebben gepotlood
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik potloodde jij potloodde hij potloodde wij potloodden jullie potloodden zij potloodden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepotlood jij had gepotlood hij had gepotlood wij hadden gepotlood jullie hadden gepotlood zij hadden gepotlood
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal potloden jij zult potloden hij zal potloden wij zullen potloden jullie zullen potloden zij zullen potloden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepotlood hebben jij zult gepotlood hebben hij zal gepotlood hebben wij zullen gepotlood hebben jullie zullen gepotlood hebben zij zullen gepotlood hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou potloden jij zou potloden hij zou potloden wij zouden potloden jullie zouden potloden zij zouden potloden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepotlood hebben jij zou gepotlood hebben hij zou gepotlood hebben wij zouden gepotlood hebben jullie zouden gepotlood hebben zij zouden gepotlood hebben
|
| Gebiedende wijs |
potlood
|
| Aanvoegende wijs |
| potlode |