NL: poseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geposeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poseer jij poseert hij poseert wij poseren jullie poseren zij poseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geposeerd jij hebt geposeerd hij heeft geposeerd wij hebben geposeerd jullie hebben geposeerd zij hebben geposeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik poseerde jij poseerde hij poseerde wij poseerden jullie poseerden zij poseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geposeerd jij had geposeerd hij had geposeerd wij hadden geposeerd jullie hadden geposeerd zij hadden geposeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal poseren jij zult poseren hij zal poseren wij zullen poseren jullie zullen poseren zij zullen poseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geposeerd hebben jij zult geposeerd hebben hij zal geposeerd hebben wij zullen geposeerd hebben jullie zullen geposeerd hebben zij zullen geposeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou poseren jij zou poseren hij zou poseren wij zouden poseren jullie zouden poseren zij zouden poseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geposeerd hebben jij zou geposeerd hebben hij zou geposeerd hebben wij zouden geposeerd hebben jullie zouden geposeerd hebben zij zouden geposeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
poseer
|
| Aanvoegende wijs |
| posere |