NL: pontificeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepontificeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pontificeer jij pontificeert hij pontificeert wij pontificeren jullie pontificeren zij pontificeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepontificeerd jij hebt gepontificeerd hij heeft gepontificeerd wij hebben gepontificeerd jullie hebben gepontificeerd zij hebben gepontificeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pontificeerde jij pontificeerde hij pontificeerde wij pontificeerden jullie pontificeerden zij pontificeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepontificeerd jij had gepontificeerd hij had gepontificeerd wij hadden gepontificeerd jullie hadden gepontificeerd zij hadden gepontificeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pontificeren jij zult pontificeren hij zal pontificeren wij zullen pontificeren jullie zullen pontificeren zij zullen pontificeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepontificeerd hebben jij zult gepontificeerd hebben hij zal gepontificeerd hebben wij zullen gepontificeerd hebben jullie zullen gepontificeerd hebben zij zullen gepontificeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pontificeren jij zou pontificeren hij zou pontificeren wij zouden pontificeren jullie zouden pontificeren zij zouden pontificeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepontificeerd hebben jij zou gepontificeerd hebben hij zou gepontificeerd hebben wij zouden gepontificeerd hebben jullie zouden gepontificeerd hebben zij zouden gepontificeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
pontificeer
|
| Aanvoegende wijs |
| pontificere |