NL: pollen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepolld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poll jij pollt hij pollt wij pollen jullie pollen zij pollen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepolld jij hebt gepolld hij heeft gepolld wij hebben gepolld jullie hebben gepolld zij hebben gepolld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pollde jij pollde hij pollde wij pollden jullie pollden zij pollden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepolld jij had gepolld hij had gepolld wij hadden gepolld jullie hadden gepolld zij hadden gepolld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pollen jij zult pollen hij zal pollen wij zullen pollen jullie zullen pollen zij zullen pollen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepolld hebben jij zult gepolld hebben hij zal gepolld hebben wij zullen gepolld hebben jullie zullen gepolld hebben zij zullen gepolld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pollen jij zou pollen hij zou pollen wij zouden pollen jullie zouden pollen zij zouden pollen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepolld hebben jij zou gepolld hebben hij zou gepolld hebben wij zouden gepolld hebben jullie zouden gepolld hebben zij zouden gepolld hebben
|
| Gebiedende wijs |
poll
|
| Aanvoegende wijs |
| polle |