NL: polariseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepolariseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik polariseer jij polariseert hij polariseert wij polariseren jullie polariseren zij polariseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepolariseerd jij hebt gepolariseerd hij heeft gepolariseerd wij hebben gepolariseerd jullie hebben gepolariseerd zij hebben gepolariseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik polariseerde jij polariseerde hij polariseerde wij polariseerden jullie polariseerden zij polariseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepolariseerd jij had gepolariseerd hij had gepolariseerd wij hadden gepolariseerd jullie hadden gepolariseerd zij hadden gepolariseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal polariseren jij zult polariseren hij zal polariseren wij zullen polariseren jullie zullen polariseren zij zullen polariseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepolariseerd hebben jij zult gepolariseerd hebben hij zal gepolariseerd hebben wij zullen gepolariseerd hebben jullie zullen gepolariseerd hebben zij zullen gepolariseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou polariseren jij zou polariseren hij zou polariseren wij zouden polariseren jullie zouden polariseren zij zouden polariseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepolariseerd hebben jij zou gepolariseerd hebben hij zou gepolariseerd hebben wij zouden gepolariseerd hebben jullie zouden gepolariseerd hebben zij zouden gepolariseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
polariseer
|
| Aanvoegende wijs |
| polarisere |