NL: pokeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepokerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poker jij pokert hij pokert wij pokeren jullie pokeren zij pokeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepokerd jij hebt gepokerd hij heeft gepokerd wij hebben gepokerd jullie hebben gepokerd zij hebben gepokerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pokerde jij pokerde hij pokerde wij pokerden jullie pokerden zij pokerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepokerd jij had gepokerd hij had gepokerd wij hadden gepokerd jullie hadden gepokerd zij hadden gepokerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pokeren jij zult pokeren hij zal pokeren wij zullen pokeren jullie zullen pokeren zij zullen pokeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepokerd hebben jij zult gepokerd hebben hij zal gepokerd hebben wij zullen gepokerd hebben jullie zullen gepokerd hebben zij zullen gepokerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pokeren jij zou pokeren hij zou pokeren wij zouden pokeren jullie zouden pokeren zij zouden pokeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepokerd hebben jij zou gepokerd hebben hij zou gepokerd hebben wij zouden gepokerd hebben jullie zouden gepokerd hebben zij zouden gepokerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
poker
|
| Aanvoegende wijs |
| pokere |