NL: pogen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepoogd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poog jij poogt hij poogt wij pogen jullie pogen zij pogen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepoogd jij hebt gepoogd hij heeft gepoogd wij hebben gepoogd jullie hebben gepoogd zij hebben gepoogd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik poogde jij poogde hij poogde wij poogden jullie poogden zij poogden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepoogd jij had gepoogd hij had gepoogd wij hadden gepoogd jullie hadden gepoogd zij hadden gepoogd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pogen jij zult pogen hij zal pogen wij zullen pogen jullie zullen pogen zij zullen pogen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepoogd hebben jij zult gepoogd hebben hij zal gepoogd hebben wij zullen gepoogd hebben jullie zullen gepoogd hebben zij zullen gepoogd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pogen jij zou pogen hij zou pogen wij zouden pogen jullie zouden pogen zij zouden pogen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepoogd hebben jij zou gepoogd hebben hij zou gepoogd hebben wij zouden gepoogd hebben jullie zouden gepoogd hebben zij zouden gepoogd hebben
|
| Gebiedende wijs |
poog
|
| Aanvoegende wijs |
| poge |