NL: poetsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepoetst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poets jij poetst hij poetst wij poetsen jullie poetsen zij poetsen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepoetst jij hebt gepoetst hij heeft gepoetst wij hebben gepoetst jullie hebben gepoetst zij hebben gepoetst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik poetste jij poetste hij poetste wij poetsten jullie poetsten zij poetsten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepoetst jij had gepoetst hij had gepoetst wij hadden gepoetst jullie hadden gepoetst zij hadden gepoetst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal poetsen jij zult poetsen hij zal poetsen wij zullen poetsen jullie zullen poetsen zij zullen poetsen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepoetst hebben jij zult gepoetst hebben hij zal gepoetst hebben wij zullen gepoetst hebben jullie zullen gepoetst hebben zij zullen gepoetst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou poetsen jij zou poetsen hij zou poetsen wij zouden poetsen jullie zouden poetsen zij zouden poetsen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepoetst hebben jij zou gepoetst hebben hij zou gepoetst hebben wij zouden gepoetst hebben jullie zouden gepoetst hebben zij zouden gepoetst hebben
|
| Gebiedende wijs |
poets
|
| Aanvoegende wijs |
| poetse |