NL: poedelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepoedeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik poedel jij poedelt hij poedelt wij poedelen jullie poedelen zij poedelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepoedeld jij hebt gepoedeld hij heeft gepoedeld wij hebben gepoedeld jullie hebben gepoedeld zij hebben gepoedeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik poedelde jij poedelde hij poedelde wij poedelden jullie poedelden zij poedelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepoedeld jij had gepoedeld hij had gepoedeld wij hadden gepoedeld jullie hadden gepoedeld zij hadden gepoedeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal poedelen jij zult poedelen hij zal poedelen wij zullen poedelen jullie zullen poedelen zij zullen poedelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepoedeld hebben jij zult gepoedeld hebben hij zal gepoedeld hebben wij zullen gepoedeld hebben jullie zullen gepoedeld hebben zij zullen gepoedeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou poedelen jij zou poedelen hij zou poedelen wij zouden poedelen jullie zouden poedelen zij zouden poedelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepoedeld hebben jij zou gepoedeld hebben hij zou gepoedeld hebben wij zouden gepoedeld hebben jullie zouden gepoedeld hebben zij zouden gepoedeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
poedel
|
| Aanvoegende wijs |
| poedele |