NL: pletten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geplet
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik plet jij plet hij plet wij pletten jullie pletten zij pletten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geplet jij hebt geplet hij heeft geplet wij hebben geplet jullie hebben geplet zij hebben geplet
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik plette jij plette hij plette wij pletten jullie pletten zij pletten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geplet jij had geplet hij had geplet wij hadden geplet jullie hadden geplet zij hadden geplet
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pletten jij zult pletten hij zal pletten wij zullen pletten jullie zullen pletten zij zullen pletten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geplet hebben jij zult geplet hebben hij zal geplet hebben wij zullen geplet hebben jullie zullen geplet hebben zij zullen geplet hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pletten jij zou pletten hij zou pletten wij zouden pletten jullie zouden pletten zij zouden pletten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geplet hebben jij zou geplet hebben hij zou geplet hebben wij zouden geplet hebben jullie zouden geplet hebben zij zouden geplet hebben
|
Gebiedende wijs |
plet
|
Aanvoegende wijs |
plette |