NL: pleiten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepleit
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pleit jij pleit hij pleit wij pleiten jullie pleiten zij pleiten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepleit jij hebt gepleit hij heeft gepleit wij hebben gepleit jullie hebben gepleit zij hebben gepleit
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pleitte jij pleitte hij pleitte wij pleitten jullie pleitten zij pleitten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepleit jij had gepleit hij had gepleit wij hadden gepleit jullie hadden gepleit zij hadden gepleit
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pleiten jij zult pleiten hij zal pleiten wij zullen pleiten jullie zullen pleiten zij zullen pleiten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepleit hebben jij zult gepleit hebben hij zal gepleit hebben wij zullen gepleit hebben jullie zullen gepleit hebben zij zullen gepleit hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pleiten jij zou pleiten hij zou pleiten wij zouden pleiten jullie zouden pleiten zij zouden pleiten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepleit hebben jij zou gepleit hebben hij zou gepleit hebben wij zouden gepleit hebben jullie zouden gepleit hebben zij zouden gepleit hebben
|
| Gebiedende wijs |
pleit
|
| Aanvoegende wijs |
| pleite |