NL: platslaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
platgeslagen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sla plat jij slaat plat hij slaat plat wij slaan plat jullie slaan plat zij slaan plat
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik platsla dat jij platslaat dat hij platslaat dat wij platslaan dat jullie platslaan dat zij platslaan
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb platgeslagen jij hebt platgeslagen hij heeft platgeslagen wij hebben platgeslagen jullie hebben platgeslagen zij hebben platgeslagen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloeg plat jij sloeg plat hij sloeg plat wij sloegen plat jullie sloegen plat zij sloegen plat
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik platsloeg dat jij platsloeg dat hij platsloeg dat wij platsloegen dat jullie platsloegen dat zij platsloegen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had platgeslagen jij had platgeslagen hij had platgeslagen wij hadden platgeslagen jullie hadden platgeslagen zij hadden platgeslagen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal platslaan jij zult platslaan hij zal platslaan wij zullen platslaan jullie zullen platslaan zij zullen platslaan
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal platgeslagen hebben jij zult platgeslagen hebben hij zal platgeslagen hebben wij zullen platgeslagen hebben jullie zullen platgeslagen hebben zij zullen platgeslagen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou platslaan jij zou platslaan hij zou platslaan wij zouden platslaan jullie zouden platslaan zij zouden platslaan
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou platgeslagen hebben jij zou platgeslagen hebben hij zou platgeslagen hebben wij zouden platgeslagen hebben jullie zouden platgeslagen hebben zij zouden platgeslagen hebben
|
Gebiedende wijs |
sla plat
|
Aanvoegende wijs |
platsla |