NL: platlopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
platgelopen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loop plat jij loopt plat hij loopt plat wij lopen plat jullie lopen plat zij lopen plat
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik platloop dat jij platloopt dat hij platloopt dat wij platlopen dat jullie platlopen dat zij platlopen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben platgelopen jij bent platgelopen hij is platgelopen wij zijn platgelopen jullie zijn platgelopen zij zijn platgelopen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liep plat jij liep plat hij liep plat wij liepen plat jullie liepen plat zij liepen plat
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik platliep dat jij platliep dat hij platliep dat wij platliepen dat jullie platliepen dat zij platliepen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was platgelopen jij was platgelopen hij was platgelopen wij waren platgelopen jullie waren platgelopen zij waren platgelopen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal platlopen jij zult platlopen hij zal platlopen wij zullen platlopen jullie zullen platlopen zij zullen platlopen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal platgelopen zijn jij zult platgelopen zijn hij zal platgelopen zijn wij zullen platgelopen zijn jullie zullen platgelopen zijn zij zullen platgelopen zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou platlopen jij zou platlopen hij zou platlopen wij zouden platlopen jullie zouden platlopen zij zouden platlopen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou platgelopen zijn jij zou platgelopen zijn hij zou platgelopen zijn wij zouden platgelopen zijn jullie zouden platgelopen zijn zij zouden platgelopen zijn
|
Gebiedende wijs |
loop plat
|
Aanvoegende wijs |
platlope |