NL: planteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geplanteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik planteer jij planteert hij planteert wij planteren jullie planteren zij planteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geplanteerd jij hebt geplanteerd hij heeft geplanteerd wij hebben geplanteerd jullie hebben geplanteerd zij hebben geplanteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik planteerde jij planteerde hij planteerde wij planteerden jullie planteerden zij planteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geplanteerd jij had geplanteerd hij had geplanteerd wij hadden geplanteerd jullie hadden geplanteerd zij hadden geplanteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal planteren jij zult planteren hij zal planteren wij zullen planteren jullie zullen planteren zij zullen planteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geplanteerd hebben jij zult geplanteerd hebben hij zal geplanteerd hebben wij zullen geplanteerd hebben jullie zullen geplanteerd hebben zij zullen geplanteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou planteren jij zou planteren hij zou planteren wij zouden planteren jullie zouden planteren zij zouden planteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geplanteerd hebben jij zou geplanteerd hebben hij zou geplanteerd hebben wij zouden geplanteerd hebben jullie zouden geplanteerd hebben zij zouden geplanteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
planteer
|
Aanvoegende wijs |
plantere |