Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: plagen
NL: plagen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geplaagd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik plaag
jij plaagt
hij plaagt
wij plagen
jullie plagen
zij plagen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geplaagd
jij hebt geplaagd
hij heeft geplaagd
wij hebben geplaagd
jullie hebben geplaagd
zij hebben geplaagd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik plaagde
jij plaagde
hij plaagde
wij plaagden
jullie plaagden
zij plaagden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geplaagd
jij had geplaagd
hij had geplaagd
wij hadden geplaagd
jullie hadden geplaagd
zij hadden geplaagd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal plagen
jij zult plagen
hij zal plagen
wij zullen plagen
jullie zullen plagen
zij zullen plagen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geplaagd hebben
jij zult geplaagd hebben
hij zal geplaagd hebben
wij zullen geplaagd hebben
jullie zullen geplaagd hebben
zij zullen geplaagd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou plagen
jij zou plagen
hij zou plagen
wij zouden plagen
jullie zouden plagen
zij zouden plagen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geplaagd hebben
jij zou geplaagd hebben
hij zou geplaagd hebben
wij zouden geplaagd hebben
jullie zouden geplaagd hebben
zij zouden geplaagd hebben

Gebiedende wijs
plaag

Aanvoegende wijs
plage

Voorbeelden

  1. Plaag jezelf niet.
    Don 't kill yourself.
  2. Plaag hem, Reese!
    Stop teasing him, Reese!
  3. De plaag, vervolgingen.
    To plague, persecution and bigotry.
  4. Een lupines plaag.
    A blue bonnet plague.
  5. terreur, tragedie, plaag.
    terror, tragedy, plague.
  6. De plaag verspreidt zich.
    The plague spread.
  7. Ik plaag je gewoon.
    I 'm just playing with you.
  8. Plaag me niet, Gilmore.
    Don 't you tease me, Gilmore.
  9. Nee, ik plaag echt.
    No, I 'm really joshing.
  10. Plaag haar niet zo.
    Don 't tease her.


DE: plagen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geplagt
plagend

Indikativ Präsens
ich plage
du plagst
er plagt
wir plagen
ihr plagt
sie; Sie plagen

Indikativ Perfekt
ich habe geplagt
du hast geplagt
er hat geplagt
wir haben geplagt
ihr habt geplagt
sie; Sie haben geplagt

Indikativ Präteritum
ich plagte
du plagtest
er plagte
wir plagten
ihr plagtet
sie; Sie plagten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte geplagt
du hattest geplagt
er hatte geplagt
wir hatten geplagt
ihr hattet geplagt
sie; Sie hatten geplagt

Indikativ Futur I
ich werde plagen
du wirst plagen
er wird plagen
wir werden plagen
ihr werdet plagen
sie; Sie werden plagen

Indikativ Futur II
ich werde geplagt haben
du wirst geplagt haben
er wird geplagt haben
wir werden geplagt haben
ihr werdet geplagt haben
sie; Sie werden geplagt haben

Konjunktiv I Präsens
ich plage
du plagest
er plage
wir plagen
ihr plaget
sie; Sie plagen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe geplagt
du habest geplagt
er habe geplagt
wir haben geplagt
ihr habet geplagt
sie; Sie haben geplagt

Konjunktiv II Präsens
ich plagte
du plagtest
er plagte
wir plagten
ihr plagtet
sie; Sie plagten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geplagt
du hättest geplagt
er hätte geplagt
wir hätten geplagt
ihr hättet geplagt
sie; Sie hätten geplagt

Konjunktiv II Futur I
ich würde plagen
du würdest plagen
er würde plagen
wir würden plagen
ihr würdet plagen
sie; Sie würden plagen

Konjunktiv II Futur II
ich würde geplagt haben
du würdest geplagt haben
er würde geplagt haben
wir würden geplagt haben
ihr würdet geplagt haben
sie; Sie würden geplagt haben

der Imperativ
du plage


Voorbeelden

  1. Oy, schon wieder diese Plagen!
    O jee, weer die plagen.
  2. Die Plagen haben ein Ende.
    De plagen zullen eindigen.
  3. Ständig plagen mich diese Albträume.
    Ik heb er steeds nachtmerries over.
  4. Erdbeben, Plagen, zu Blut gewordenes Wasser.
    Aardbevingen, plagen, water dat in bloed verandert.
  5. noch was für Sorgen sie plagen...
    De zorgen die ze draagt...
  6. Er wird Sie nie wieder plagen.
    Hij zal je nooit meer lastig vallen.
  7. Eine See von... eine See von... Plagen!
    een zee van... een zee van...
  8. In letzter Zeit plagen dich oft Kopfschmerzen.
    Je hebt de laatste tijd vaak hoofdpijn.
  9. Fängt gerade wieder an mich zu plagen.
    Ik heb er net weer last van gekregen.
  10. Du willst etwas machen, aber dich plagen Zweifel.
    Je wilt iets doen, maar je wordt gekweld door twijfel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden