NL: plagen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geplaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik plaag jij plaagt hij plaagt wij plagen jullie plagen zij plagen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geplaagd jij hebt geplaagd hij heeft geplaagd wij hebben geplaagd jullie hebben geplaagd zij hebben geplaagd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik plaagde jij plaagde hij plaagde wij plaagden jullie plaagden zij plaagden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geplaagd jij had geplaagd hij had geplaagd wij hadden geplaagd jullie hadden geplaagd zij hadden geplaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal plagen jij zult plagen hij zal plagen wij zullen plagen jullie zullen plagen zij zullen plagen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geplaagd hebben jij zult geplaagd hebben hij zal geplaagd hebben wij zullen geplaagd hebben jullie zullen geplaagd hebben zij zullen geplaagd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou plagen jij zou plagen hij zou plagen wij zouden plagen jullie zouden plagen zij zouden plagen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geplaagd hebben jij zou geplaagd hebben hij zou geplaagd hebben wij zouden geplaagd hebben jullie zouden geplaagd hebben zij zouden geplaagd hebben
|
| Gebiedende wijs |
plaag
|
| Aanvoegende wijs |
| plage |