NL: plaatsvinden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
plaatsgevonden
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vind plaats jij vindt plaats hij vindt plaats wij vinden plaats jullie vinden plaats zij vinden plaats
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik plaatsvind dat jij plaatsvindt dat hij plaatsvindt dat wij plaatsvinden dat jullie plaatsvinden dat zij plaatsvinden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb plaatsgevonden jij hebt plaatsgevonden hij heeft plaatsgevonden wij hebben plaatsgevonden jullie hebben plaatsgevonden zij hebben plaatsgevonden
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vond plaats jij vond plaats hij vond plaats wij vonden plaats jullie vonden plaats zij vonden plaats
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik plaatsvond dat jij plaatsvond dat hij plaatsvond dat wij plaatsvonden dat jullie plaatsvonden dat zij plaatsvonden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had plaatsgevonden jij had plaatsgevonden hij had plaatsgevonden wij hadden plaatsgevonden jullie hadden plaatsgevonden zij hadden plaatsgevonden
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal plaatsvinden jij zult plaatsvinden hij zal plaatsvinden wij zullen plaatsvinden jullie zullen plaatsvinden zij zullen plaatsvinden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal plaatsgevonden hebben jij zult plaatsgevonden hebben hij zal plaatsgevonden hebben wij zullen plaatsgevonden hebben jullie zullen plaatsgevonden hebben zij zullen plaatsgevonden hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou plaatsvinden jij zou plaatsvinden hij zou plaatsvinden wij zouden plaatsvinden jullie zouden plaatsvinden zij zouden plaatsvinden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou plaatsgevonden hebben jij zou plaatsgevonden hebben hij zou plaatsgevonden hebben wij zouden plaatsgevonden hebben jullie zouden plaatsgevonden hebben zij zouden plaatsgevonden hebben
|
Gebiedende wijs |
vind plaats
|
Aanvoegende wijs |
plaatsvinde |