NL: pirouetteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepirouetteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pirouetteer jij pirouetteert hij pirouetteert wij pirouetteren jullie pirouetteren zij pirouetteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepirouetteerd jij hebt gepirouetteerd hij heeft gepirouetteerd wij hebben gepirouetteerd jullie hebben gepirouetteerd zij hebben gepirouetteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pirouetteerde jij pirouetteerde hij pirouetteerde wij pirouetteerden jullie pirouetteerden zij pirouetteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepirouetteerd jij had gepirouetteerd hij had gepirouetteerd wij hadden gepirouetteerd jullie hadden gepirouetteerd zij hadden gepirouetteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pirouetteren jij zult pirouetteren hij zal pirouetteren wij zullen pirouetteren jullie zullen pirouetteren zij zullen pirouetteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepirouetteerd hebben jij zult gepirouetteerd hebben hij zal gepirouetteerd hebben wij zullen gepirouetteerd hebben jullie zullen gepirouetteerd hebben zij zullen gepirouetteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pirouetteren jij zou pirouetteren hij zou pirouetteren wij zouden pirouetteren jullie zouden pirouetteren zij zouden pirouetteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepirouetteerd hebben jij zou gepirouetteerd hebben hij zou gepirouetteerd hebben wij zouden gepirouetteerd hebben jullie zouden gepirouetteerd hebben zij zouden gepirouetteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
pirouetteer
|
Aanvoegende wijs |
pirouettere |