NL: pinnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepind
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pin jij pint hij pint wij pinnen jullie pinnen zij pinnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepind jij hebt gepind hij heeft gepind wij hebben gepind jullie hebben gepind zij hebben gepind
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pinde jij pinde hij pinde wij pinden jullie pinden zij pinden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepind jij had gepind hij had gepind wij hadden gepind jullie hadden gepind zij hadden gepind
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pinnen jij zult pinnen hij zal pinnen wij zullen pinnen jullie zullen pinnen zij zullen pinnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepind hebben jij zult gepind hebben hij zal gepind hebben wij zullen gepind hebben jullie zullen gepind hebben zij zullen gepind hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pinnen jij zou pinnen hij zou pinnen wij zouden pinnen jullie zouden pinnen zij zouden pinnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepind hebben jij zou gepind hebben hij zou gepind hebben wij zouden gepind hebben jullie zouden gepind hebben zij zouden gepind hebben
|
| Gebiedende wijs |
pin
|
| Aanvoegende wijs |
| pinne |