NL: pingelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepingeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pingel jij pingelt hij pingelt wij pingelen jullie pingelen zij pingelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepingeld jij hebt gepingeld hij heeft gepingeld wij hebben gepingeld jullie hebben gepingeld zij hebben gepingeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pingelde jij pingelde hij pingelde wij pingelden jullie pingelden zij pingelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepingeld jij had gepingeld hij had gepingeld wij hadden gepingeld jullie hadden gepingeld zij hadden gepingeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pingelen jij zult pingelen hij zal pingelen wij zullen pingelen jullie zullen pingelen zij zullen pingelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepingeld hebben jij zult gepingeld hebben hij zal gepingeld hebben wij zullen gepingeld hebben jullie zullen gepingeld hebben zij zullen gepingeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pingelen jij zou pingelen hij zou pingelen wij zouden pingelen jullie zouden pingelen zij zouden pingelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepingeld hebben jij zou gepingeld hebben hij zou gepingeld hebben wij zouden gepingeld hebben jullie zouden gepingeld hebben zij zouden gepingeld hebben
|
Gebiedende wijs |
pingel
|
Aanvoegende wijs |
pingele |