NL: pijnigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepijnigd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pijnig jij pijnigt hij pijnigt wij pijnigen jullie pijnigen zij pijnigen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepijnigd jij hebt gepijnigd hij heeft gepijnigd wij hebben gepijnigd jullie hebben gepijnigd zij hebben gepijnigd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pijnigde jij pijnigde hij pijnigde wij pijnigden jullie pijnigden zij pijnigden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepijnigd jij had gepijnigd hij had gepijnigd wij hadden gepijnigd jullie hadden gepijnigd zij hadden gepijnigd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pijnigen jij zult pijnigen hij zal pijnigen wij zullen pijnigen jullie zullen pijnigen zij zullen pijnigen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepijnigd hebben jij zult gepijnigd hebben hij zal gepijnigd hebben wij zullen gepijnigd hebben jullie zullen gepijnigd hebben zij zullen gepijnigd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pijnigen jij zou pijnigen hij zou pijnigen wij zouden pijnigen jullie zouden pijnigen zij zouden pijnigen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepijnigd hebben jij zou gepijnigd hebben hij zou gepijnigd hebben wij zouden gepijnigd hebben jullie zouden gepijnigd hebben zij zouden gepijnigd hebben
|
Gebiedende wijs |
pijnig
|
Aanvoegende wijs |
pijnige |