NL: phishen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gephisht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik phish jij phisht hij phisht wij phishen jullie phishen zij phishen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gephisht jij hebt gephisht hij heeft gephisht wij hebben gephisht jullie hebben gephisht zij hebben gephisht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik phishte jij phishte hij phishte wij phishten jullie phishten zij phishten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gephisht jij had gephisht hij had gephisht wij hadden gephisht jullie hadden gephisht zij hadden gephisht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal phishen jij zult phishen hij zal phishen wij zullen phishen jullie zullen phishen zij zullen phishen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gephisht hebben jij zult gephisht hebben hij zal gephisht hebben wij zullen gephisht hebben jullie zullen gephisht hebben zij zullen gephisht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou phishen jij zou phishen hij zou phishen wij zouden phishen jullie zouden phishen zij zouden phishen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gephisht hebben jij zou gephisht hebben hij zou gephisht hebben wij zouden gephisht hebben jullie zouden gephisht hebben zij zouden gephisht hebben
|
| Gebiedende wijs |
phish
|
| Aanvoegende wijs |
| phishe |