NL: permanenten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepermanent
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik permanent jij permanent hij permanent wij permanenten jullie permanenten zij permanenten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepermanent jij hebt gepermanent hij heeft gepermanent wij hebben gepermanent jullie hebben gepermanent zij hebben gepermanent
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik permanentte jij permanentte hij permanentte wij permanentten jullie permanentten zij permanentten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepermanent jij had gepermanent hij had gepermanent wij hadden gepermanent jullie hadden gepermanent zij hadden gepermanent
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal permanenten jij zult permanenten hij zal permanenten wij zullen permanenten jullie zullen permanenten zij zullen permanenten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepermanent hebben jij zult gepermanent hebben hij zal gepermanent hebben wij zullen gepermanent hebben jullie zullen gepermanent hebben zij zullen gepermanent hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou permanenten jij zou permanenten hij zou permanenten wij zouden permanenten jullie zouden permanenten zij zouden permanenten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepermanent hebben jij zou gepermanent hebben hij zou gepermanent hebben wij zouden gepermanent hebben jullie zouden gepermanent hebben zij zouden gepermanent hebben
|
| Gebiedende wijs |
permanent
|
| Aanvoegende wijs |
| permanente |