NL: pensioneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepensioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pensioneer jij pensioneert hij pensioneert wij pensioneren jullie pensioneren zij pensioneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepensioneerd jij hebt gepensioneerd hij heeft gepensioneerd wij hebben gepensioneerd jullie hebben gepensioneerd zij hebben gepensioneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pensioneerde jij pensioneerde hij pensioneerde wij pensioneerden jullie pensioneerden zij pensioneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepensioneerd jij had gepensioneerd hij had gepensioneerd wij hadden gepensioneerd jullie hadden gepensioneerd zij hadden gepensioneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pensioneren jij zult pensioneren hij zal pensioneren wij zullen pensioneren jullie zullen pensioneren zij zullen pensioneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepensioneerd hebben jij zult gepensioneerd hebben hij zal gepensioneerd hebben wij zullen gepensioneerd hebben jullie zullen gepensioneerd hebben zij zullen gepensioneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pensioneren jij zou pensioneren hij zou pensioneren wij zouden pensioneren jullie zouden pensioneren zij zouden pensioneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepensioneerd hebben jij zou gepensioneerd hebben hij zou gepensioneerd hebben wij zouden gepensioneerd hebben jullie zouden gepensioneerd hebben zij zouden gepensioneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
pensioneer
|
| Aanvoegende wijs |
| pensionere |