Voorbeelden

1. Ich will ihn nicht peitschen.
   Denkt u dat ik Nagle wil afranselen?
2. Wir müssen unser Fleisch peitschen,
   We moeten ons vlees geselen,
3. Ich habe eine Phobie gegen Peitschen.
   Ik heb een fobie voorzwepen.
4. Müssen sie immer so heftig peitschen?
   Is dat slaan nou echt nodig?
5. Mit Eurer Erlaubnis peitschen wir Nachzügler aus.
   Ik zal achterblijvers laten geselen.
6. Peitschen, Ketten, Schweinemasken, das volle Sex-Programm.
   Zwepen, kettingen, varkensmaskers, de hele sekshandel.
7. Der Mann wollte uns mit Peitschen foltert und es auf Video aufnehmen.
   De man wilde ons met zwepen mishandelen en het op video opnemen.
8. Ein Besucher wollte mich mitnehmen in sein Zimmer, voller Peitschen und so was.
   Een man wou dat ik naar z' n kamer kwam, vol met zwepen en zo.
9. Und die Hölle zeigt sich mit all ihren Ketten und Peitschen. Die Reiter der Apokalypse!
   De hel verscheen met ketenen en zwepen, de vier ruiters van de Apocalyps.
10. Dann bitten Sie den Butler die Koffer zu packen, lassen Sie sich eine schicke Kutsche kommen und peitschen Sie die Vollblüter in Richtung Suffolk
    Dan is het tijd om de butler uw koffer te laten inpakken, die mooie koets te bestellen en met de volbloedpaarden richting Suffolk te draven

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden