NL: peilen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepeild
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik peil jij peilt hij peilt wij peilen jullie peilen zij peilen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepeild jij hebt gepeild hij heeft gepeild wij hebben gepeild jullie hebben gepeild zij hebben gepeild
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik peilde jij peilde hij peilde wij peilden jullie peilden zij peilden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepeild jij had gepeild hij had gepeild wij hadden gepeild jullie hadden gepeild zij hadden gepeild
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal peilen jij zult peilen hij zal peilen wij zullen peilen jullie zullen peilen zij zullen peilen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepeild hebben jij zult gepeild hebben hij zal gepeild hebben wij zullen gepeild hebben jullie zullen gepeild hebben zij zullen gepeild hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou peilen jij zou peilen hij zou peilen wij zouden peilen jullie zouden peilen zij zouden peilen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepeild hebben jij zou gepeild hebben hij zou gepeild hebben wij zouden gepeild hebben jullie zouden gepeild hebben zij zouden gepeild hebben
|
Gebiedende wijs |
peil
|
Aanvoegende wijs |
peile |