NL: patenteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepatenteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik patenteer jij patenteert hij patenteert wij patenteren jullie patenteren zij patenteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepatenteerd jij hebt gepatenteerd hij heeft gepatenteerd wij hebben gepatenteerd jullie hebben gepatenteerd zij hebben gepatenteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik patenteerde jij patenteerde hij patenteerde wij patenteerden jullie patenteerden zij patenteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepatenteerd jij had gepatenteerd hij had gepatenteerd wij hadden gepatenteerd jullie hadden gepatenteerd zij hadden gepatenteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal patenteren jij zult patenteren hij zal patenteren wij zullen patenteren jullie zullen patenteren zij zullen patenteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepatenteerd hebben jij zult gepatenteerd hebben hij zal gepatenteerd hebben wij zullen gepatenteerd hebben jullie zullen gepatenteerd hebben zij zullen gepatenteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou patenteren jij zou patenteren hij zou patenteren wij zouden patenteren jullie zouden patenteren zij zouden patenteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepatenteerd hebben jij zou gepatenteerd hebben hij zou gepatenteerd hebben wij zouden gepatenteerd hebben jullie zouden gepatenteerd hebben zij zouden gepatenteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
patenteer
|
Aanvoegende wijs |
patentere |