Voorbeelden

1. We have pasture land.
   We hebben weilanden.
2. They didn 't pasture you.
   Ze hebben je niets gevoederd.
3. Some adapt to the nature of their pasture and their pasture adapts to them.
   Sommige passen zich aan aan de aard van hun grasland en hun grasland past zich aan hun.
4. He was grazing in the pasture.
   Hij heeft gegraasd in de wei.
5. It was the pasture 's fault.
   Het was aan de alm te wijten.
6. So why put it out to pasture?
   Dus waarom zetten we uit naar de weide?
7. Irrigation in the back pasture 's fine.
   De beregening in de weide achteraan werkt prima.
8. Neither do I, it 's a cow pasture.
   Ik ook niet, het is een weiland.
9. I mean, aren 't you out to pasture?
   Ik bedoel, ben jij niet met pensioen?
10. I liked the bit about the green pasture.
    ik vond dat stukje over die grazige weiden te gek.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden