NL: parttimen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geparttimed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik parttime jij parttimet hij parttimet wij parttimen jullie parttimen zij parttimen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparttimed jij hebt geparttimed hij heeft geparttimed wij hebben geparttimed jullie hebben geparttimed zij hebben geparttimed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik parttimede jij parttimede hij parttimede wij parttimeden jullie parttimeden zij parttimeden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparttimed jij had geparttimed hij had geparttimed wij hadden geparttimed jullie hadden geparttimed zij hadden geparttimed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal parttimen jij zult parttimen hij zal parttimen wij zullen parttimen jullie zullen parttimen zij zullen parttimen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparttimed hebben jij zult geparttimed hebben hij zal geparttimed hebben wij zullen geparttimed hebben jullie zullen geparttimed hebben zij zullen geparttimed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou parttimen jij zou parttimen hij zou parttimen wij zouden parttimen jullie zouden parttimen zij zouden parttimen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparttimed hebben jij zou geparttimed hebben hij zou geparttimed hebben wij zouden geparttimed hebben jullie zouden geparttimed hebben zij zouden geparttimed hebben
|
| Gebiedende wijs |
parttime
|
| Aanvoegende wijs |
| parttime |