NL: parlesanten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geparlesant
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik parlesant jij parlesant hij parlesant wij parlesanten jullie parlesanten zij parlesanten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparlesant jij hebt geparlesant hij heeft geparlesant wij hebben geparlesant jullie hebben geparlesant zij hebben geparlesant
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik parlesantte jij parlesantte hij parlesantte wij parlesantten jullie parlesantten zij parlesantten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparlesant jij had geparlesant hij had geparlesant wij hadden geparlesant jullie hadden geparlesant zij hadden geparlesant
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal parlesanten jij zult parlesanten hij zal parlesanten wij zullen parlesanten jullie zullen parlesanten zij zullen parlesanten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparlesant hebben jij zult geparlesant hebben hij zal geparlesant hebben wij zullen geparlesant hebben jullie zullen geparlesant hebben zij zullen geparlesant hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou parlesanten jij zou parlesanten hij zou parlesanten wij zouden parlesanten jullie zouden parlesanten zij zouden parlesanten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparlesant hebben jij zou geparlesant hebben hij zou geparlesant hebben wij zouden geparlesant hebben jullie zouden geparlesant hebben zij zouden geparlesant hebben
|
| Gebiedende wijs |
parlesant
|
| Aanvoegende wijs |
| parlesante |