NL: paren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik paar jij paart hij paart wij paren jullie paren zij paren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepaard jij hebt gepaard hij heeft gepaard wij hebben gepaard jullie hebben gepaard zij hebben gepaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik paarde jij paarde hij paarde wij paarden jullie paarden zij paarden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepaard jij had gepaard hij had gepaard wij hadden gepaard jullie hadden gepaard zij hadden gepaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal paren jij zult paren hij zal paren wij zullen paren jullie zullen paren zij zullen paren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepaard hebben jij zult gepaard hebben hij zal gepaard hebben wij zullen gepaard hebben jullie zullen gepaard hebben zij zullen gepaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou paren jij zou paren hij zou paren wij zouden paren jullie zouden paren zij zouden paren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepaard hebben jij zou gepaard hebben hij zou gepaard hebben wij zouden gepaard hebben jullie zouden gepaard hebben zij zouden gepaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
paar
|
| Aanvoegende wijs |
| pare |