NL: parasiteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geparasiteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik parasiteer jij parasiteert hij parasiteert wij parasiteren jullie parasiteren zij parasiteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparasiteerd jij hebt geparasiteerd hij heeft geparasiteerd wij hebben geparasiteerd jullie hebben geparasiteerd zij hebben geparasiteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik parasiteerde jij parasiteerde hij parasiteerde wij parasiteerden jullie parasiteerden zij parasiteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparasiteerd jij had geparasiteerd hij had geparasiteerd wij hadden geparasiteerd jullie hadden geparasiteerd zij hadden geparasiteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal parasiteren jij zult parasiteren hij zal parasiteren wij zullen parasiteren jullie zullen parasiteren zij zullen parasiteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparasiteerd hebben jij zult geparasiteerd hebben hij zal geparasiteerd hebben wij zullen geparasiteerd hebben jullie zullen geparasiteerd hebben zij zullen geparasiteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou parasiteren jij zou parasiteren hij zou parasiteren wij zouden parasiteren jullie zouden parasiteren zij zouden parasiteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparasiteerd hebben jij zou geparasiteerd hebben hij zou geparasiteerd hebben wij zouden geparasiteerd hebben jullie zouden geparasiteerd hebben zij zouden geparasiteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
parasiteer
|
Aanvoegende wijs |
parasitere |