NL: parasailen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geparasaild
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik parasail jij parasailt hij parasailt wij parasailen jullie parasailen zij parasailen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparasaild jij hebt geparasaild hij heeft geparasaild wij hebben geparasaild jullie hebben geparasaild zij hebben geparasaild
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik parasailde jij parasailde hij parasailde wij parasailden jullie parasailden zij parasailden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparasaild jij had geparasaild hij had geparasaild wij hadden geparasaild jullie hadden geparasaild zij hadden geparasaild
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal parasailen jij zult parasailen hij zal parasailen wij zullen parasailen jullie zullen parasailen zij zullen parasailen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparasaild hebben jij zult geparasaild hebben hij zal geparasaild hebben wij zullen geparasaild hebben jullie zullen geparasaild hebben zij zullen geparasaild hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou parasailen jij zou parasailen hij zou parasailen wij zouden parasailen jullie zouden parasailen zij zouden parasailen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparasaild hebben jij zou geparasaild hebben hij zou geparasaild hebben wij zouden geparasaild hebben jullie zouden geparasaild hebben zij zouden geparasaild hebben
|
Gebiedende wijs |
parasail
|
Aanvoegende wijs |
parasaile |