NL: paralyseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geparalyseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik paralyseer jij paralyseert hij paralyseert wij paralyseren jullie paralyseren zij paralyseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparalyseerd jij hebt geparalyseerd hij heeft geparalyseerd wij hebben geparalyseerd jullie hebben geparalyseerd zij hebben geparalyseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik paralyseerde jij paralyseerde hij paralyseerde wij paralyseerden jullie paralyseerden zij paralyseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparalyseerd jij had geparalyseerd hij had geparalyseerd wij hadden geparalyseerd jullie hadden geparalyseerd zij hadden geparalyseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal paralyseren jij zult paralyseren hij zal paralyseren wij zullen paralyseren jullie zullen paralyseren zij zullen paralyseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparalyseerd hebben jij zult geparalyseerd hebben hij zal geparalyseerd hebben wij zullen geparalyseerd hebben jullie zullen geparalyseerd hebben zij zullen geparalyseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou paralyseren jij zou paralyseren hij zou paralyseren wij zouden paralyseren jullie zouden paralyseren zij zouden paralyseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparalyseerd hebben jij zou geparalyseerd hebben hij zou geparalyseerd hebben wij zouden geparalyseerd hebben jullie zouden geparalyseerd hebben zij zouden geparalyseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
paralyseer
|
| Aanvoegende wijs |
| paralysere |