NL: paraferen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geparafeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik parafeer jij parafeert hij parafeert wij paraferen jullie paraferen zij paraferen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geparafeerd jij hebt geparafeerd hij heeft geparafeerd wij hebben geparafeerd jullie hebben geparafeerd zij hebben geparafeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik parafeerde jij parafeerde hij parafeerde wij parafeerden jullie parafeerden zij parafeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geparafeerd jij had geparafeerd hij had geparafeerd wij hadden geparafeerd jullie hadden geparafeerd zij hadden geparafeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal paraferen jij zult paraferen hij zal paraferen wij zullen paraferen jullie zullen paraferen zij zullen paraferen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geparafeerd hebben jij zult geparafeerd hebben hij zal geparafeerd hebben wij zullen geparafeerd hebben jullie zullen geparafeerd hebben zij zullen geparafeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou paraferen jij zou paraferen hij zou paraferen wij zouden paraferen jullie zouden paraferen zij zouden paraferen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geparafeerd hebben jij zou geparafeerd hebben hij zou geparafeerd hebben wij zouden geparafeerd hebben jullie zouden geparafeerd hebben zij zouden geparafeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
parafeer
|
| Aanvoegende wijs |
| parafere |