Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: pachten
NL: pachten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gepacht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik pacht
jij pacht
hij pacht
wij pachten
jullie pachten
zij pachten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gepacht
jij hebt gepacht
hij heeft gepacht
wij hebben gepacht
jullie hebben gepacht
zij hebben gepacht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik pachtte
jij pachtte
hij pachtte
wij pachtten
jullie pachtten
zij pachtten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gepacht
jij had gepacht
hij had gepacht
wij hadden gepacht
jullie hadden gepacht
zij hadden gepacht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal pachten
jij zult pachten
hij zal pachten
wij zullen pachten
jullie zullen pachten
zij zullen pachten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gepacht hebben
jij zult gepacht hebben
hij zal gepacht hebben
wij zullen gepacht hebben
jullie zullen gepacht hebben
zij zullen gepacht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou pachten
jij zou pachten
hij zou pachten
wij zouden pachten
jullie zouden pachten
zij zouden pachten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gepacht hebben
jij zou gepacht hebben
hij zou gepacht hebben
wij zouden gepacht hebben
jullie zouden gepacht hebben
zij zouden gepacht hebben

Gebiedende wijs
pacht

Aanvoegende wijs
pachte

Voorbeelden

  1. Maar de landheren eisen dezelfde pacht.
    But the landlords still demand the same rent.
  2. Ik pacht het sinds een jaar.
    I 've been leasing it for over a year.
  3. De pacht stond op vaders naam.
    Father 's name was on the lease.
  4. En morgen komen ze de pacht ophalen.
    Tomorrow they 're coming for the rent.
  5. Matthew had het net over de pacht.
    Matthew was telling us about his lease.
  6. De landheren willen de pacht nu contant hebben.
    The landlords say we must pay our rent in cash.
  7. Dat je de wijsheid niet in pacht hebt.
    That you don 't have all the answers.
  8. We hebben net een pacht afgesloten op het terrein
    We just got the lease on the property.
  9. De pacht van The Struggler loopt over twee maanden af.
    The lease on The Struggler is up in two months.
  10. Je doet alsof je de wijsheid in pacht hebt, maar je weet niks.
    You act like you know everything, but you have no idea!


DE: pachten    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gepachtet
pachtend

Indikativ Präsens
ich pachte
du pachtest
er pachtet
wir pachten
ihr pachtet
sie; Sie pachten

Indikativ Perfekt
ich habe gepachtet
du hast gepachtet
er hat gepachtet
wir haben gepachtet
ihr habt gepachtet
sie; Sie haben gepachtet

Indikativ Präteritum
ich pachtete
du pachtetest
er pachtete
wir pachteten
ihr pachtetet
sie; Sie pachteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gepachtet
du hattest gepachtet
er hatte gepachtet
wir hatten gepachtet
ihr hattet gepachtet
sie; Sie hatten gepachtet

Indikativ Futur I
ich werde pachten
du wirst pachten
er wird pachten
wir werden pachten
ihr werdet pachten
sie; Sie werden pachten

Indikativ Futur II
ich werde gepachtet haben
du wirst gepachtet haben
er wird gepachtet haben
wir werden gepachtet haben
ihr werdet gepachtet haben
sie; Sie werden gepachtet haben

Konjunktiv I Präsens
ich pachte
du pachtest
er pachte
wir pachten
ihr pachtet
sie; Sie pachten

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gepachtet
du habest gepachtet
er habe gepachtet
wir haben gepachtet
ihr habet gepachtet
sie; Sie haben gepachtet

Konjunktiv II Präsens
ich pachtete
du pachtetest
er pachtete
wir pachteten
ihr pachtetet
sie; Sie pachteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gepachtet
du hättest gepachtet
er hätte gepachtet
wir hätten gepachtet
ihr hättet gepachtet
sie; Sie hätten gepachtet

Konjunktiv II Futur I
ich würde pachten
du würdest pachten
er würde pachten
wir würden pachten
ihr würdet pachten
sie; Sie würden pachten

Konjunktiv II Futur II
ich würde gepachtet haben
du würdest gepachtet haben
er würde gepachtet haben
wir würden gepachtet haben
ihr würdet gepachtet haben
sie; Sie würden gepachtet haben

der Imperativ
du pachte


Voorbeelden

  1. Die Frist für Georges Pacht läuft Mitternacht ab.
    De deadline voor de huur is om middernacht vanavond.
  2. Sicherlich kannst du die Pacht deiner Bauern erhöhen.
    Je kan toch zeker het pachtgeld van je pachters verhogen?
  3. Sie wollen die Briten wegen der Pacht einschüchtern.
    Duidelijk om de Britten te intimideren over de overeenkomst.
  4. Das ist einfach ein Standardvertrag für eine Pacht.
    Dat is jargon voor een leasecontract.
  5. Der Vermieter und ich haben uns über die Pacht geeinigt.
    De huurbaas en ik zijn het over de huur eens geworden.
  6. Das mag sein, aber die Pacht ist seit Ewigkeiten nicht bezahlt worden.
    Dat kan dan wel zijn, maar de huur is al lang niet meer betaald.
  7. Die Männer sind mit der Pacht beschäftigt, und ich hatte nichts zu tun.
    Aangezien alle mannen bezig zijn met de pacht, vond ik mijzelf overbodig.
  8. George verkaufte es an mich, damit er im letzten Monat seine Pacht zahlen konnte.
    George verkocht het me, zodat hij de huur van de laatste maand kon betalen.
  9. Ich kann es pachten.
    Ik kan het huren als ik wil.
  10. Willst du nicht mein Restaurant pachten?
    Wat denk je van het restaurant huren?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden