Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: paaren    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gepaart
paarend

Indikativ Präsens
ich paare
du paarst
er paart
wir paaren
ihr paart
sie; Sie paaren

Indikativ Perfekt
ich habe gepaart
du hast gepaart
er hat gepaart
wir haben gepaart
ihr habt gepaart
sie; Sie haben gepaart

Indikativ Präteritum
ich paarte
du paartest
er paarte
wir paarten
ihr paartet
sie; Sie paarten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gepaart
du hattest gepaart
er hatte gepaart
wir hatten gepaart
ihr hattet gepaart
sie; Sie hatten gepaart

Indikativ Futur I
ich werde paaren
du wirst paaren
er wird paaren
wir werden paaren
ihr werdet paaren
sie; Sie werden paaren

Indikativ Futur II
ich werde gepaart haben
du wirst gepaart haben
er wird gepaart haben
wir werden gepaart haben
ihr werdet gepaart haben
sie; Sie werden gepaart haben

Konjunktiv I Präsens
ich paare
du paarest
er paare
wir paaren
ihr paaret
sie; Sie paaren

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gepaart
du habest gepaart
er habe gepaart
wir haben gepaart
ihr habet gepaart
sie; Sie haben gepaart

Konjunktiv II Präsens
ich paarte
du paartest
er paarte
wir paarten
ihr paartet
sie; Sie paarten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gepaart
du hättest gepaart
er hätte gepaart
wir hätten gepaart
ihr hättet gepaart
sie; Sie hätten gepaart

Konjunktiv II Futur I
ich würde paaren
du würdest paaren
er würde paaren
wir würden paaren
ihr würdet paaren
sie; Sie würden paaren

Konjunktiv II Futur II
ich würde gepaart haben
du würdest gepaart haben
er würde gepaart haben
wir würden gepaart haben
ihr würdet gepaart haben
sie; Sie würden gepaart haben

der Imperativ
du paare


Voorbeelden

  1. Ein paar Wölfe? Ein paar...
    Een troep wolven?
  2. Dann gibt er ihm ein Paar Stiefel, eines von zwei identischen Paaren.
    Toen gaf hij hem een paar laarzen, een van twee identieke paren.
  3. Ein Paar Arbeitsstiefel, ein Paar Saufstiefel und zwei Paar Bumsstiefel.
    Eén paar om te werken, één om te drinken en twee paar om te paren.
  4. Drei Paar Boxershorts, sechs Paar Socken,
    Drie paar boxershorts, zes paar sokken.
  5. ein paar Fragen, ein paar Antworten.
    Een paar vragen, een paar antwoorden.
  6. Ein paar kleine, ein paar große.
    Sommige klein, sommige groot.
  7. Ein paar hundert, ein paar tausend?
    Enkele honderden, Enkele duizenden?
  8. Ein paar Dollar und ein paar Busfahrkarten.
    Wat kleingeld en een paar buskaartjes.
  9. Ein paar Entscheidungen und ein paar Leben.
    Een paar keuzes en een paar levens.
  10. Ein paar Stühle verrückt, ein paar Tischchen weggestellt...
    We hebben wat stoelen verzet en tafeltjes weggedaan, maar...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden