Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: paardrijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
paardgereden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rijd paard
jij rijdt paard
hij rijdt paard
wij rijden paard
jullie rijden paard
zij rijden paard

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik paardrijd
dat jij paardrijdt
dat hij paardrijdt
dat wij paardrijden
dat jullie paardrijden
dat zij paardrijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb paardgereden
jij hebt paardgereden
hij heeft paardgereden
wij hebben paardgereden
jullie hebben paardgereden
zij hebben paardgereden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik reed paard
jij reed paard
hij reed paard
wij reden paard
jullie reden paard
zij reden paard

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik paardreed
dat jij paardreed
dat hij paardreed
dat wij paardreden
dat jullie paardreden
dat zij paardreden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had paardgereden
jij had paardgereden
hij had paardgereden
wij hadden paardgereden
jullie hadden paardgereden
zij hadden paardgereden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal paardrijden
jij zult paardrijden
hij zal paardrijden
wij zullen paardrijden
jullie zullen paardrijden
zij zullen paardrijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal paardgereden hebben
jij zult paardgereden hebben
hij zal paardgereden hebben
wij zullen paardgereden hebben
jullie zullen paardgereden hebben
zij zullen paardgereden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou paardrijden
jij zou paardrijden
hij zou paardrijden
wij zouden paardrijden
jullie zouden paardrijden
zij zouden paardrijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou paardgereden hebben
jij zou paardgereden hebben
hij zou paardgereden hebben
wij zouden paardgereden hebben
jullie zouden paardgereden hebben
zij zouden paardgereden hebben

Gebiedende wijs
rijd paard

Aanvoegende wijs
paardrijde

Voorbeelden

  1. Agent McNally, je rijd paard, je speelt geen accordeon.
    Officer McNally, you 're riding a horse, not playing the accordion.
  2. Paardrijden en vissen.
    Riding and fishing.
  3. Kan je paardrijden?
    You good at horse?
  4. Leerje me paardrijden?
    Will you teach me to ride?
  5. Ik wil paardrijden.
    I wanna ride a horse.
  6. Cruises, skiën, paardrijden.
    Cruises, skiing, horseback riding.
  7. Kun je paardrijden?
    Can you ride? Yes.
  8. Paardrijden en opera.
    Horse-back riding and opera.
  9. Dit zijn paardrijden broek.
    These are horse-riding pants.
  10. Houdt Eddie van paardrijden?
    Does Eddie like horseback riding?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden