NL: paaien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepaaid
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik paai jij paait hij paait wij paaien jullie paaien zij paaien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepaaid jij hebt gepaaid hij heeft gepaaid wij hebben gepaaid jullie hebben gepaaid zij hebben gepaaid
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik paaide jij paaide hij paaide wij paaiden jullie paaiden zij paaiden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepaaid jij had gepaaid hij had gepaaid wij hadden gepaaid jullie hadden gepaaid zij hadden gepaaid
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal paaien jij zult paaien hij zal paaien wij zullen paaien jullie zullen paaien zij zullen paaien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepaaid hebben jij zult gepaaid hebben hij zal gepaaid hebben wij zullen gepaaid hebben jullie zullen gepaaid hebben zij zullen gepaaid hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou paaien jij zou paaien hij zou paaien wij zouden paaien jullie zouden paaien zij zouden paaien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepaaid hebben jij zou gepaaid hebben hij zou gepaaid hebben wij zouden gepaaid hebben jullie zouden gepaaid hebben zij zouden gepaaid hebben
|
| Gebiedende wijs |
paai
|
| Aanvoegende wijs |
| paaie |