NL: overzien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overzien
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overzie jij overziet hij overziet wij overzien jullie overzien zij overzien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overzien jij hebt overzien hij heeft overzien wij hebben overzien jullie hebben overzien zij hebben overzien
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overzag jij overzag hij overzag wij overzagen jullie overzagen zij overzagen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overzien jij had overzien hij had overzien wij hadden overzien jullie hadden overzien zij hadden overzien
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overzien jij zult overzien hij zal overzien wij zullen overzien jullie zullen overzien zij zullen overzien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overzien hebben jij zult overzien hebben hij zal overzien hebben wij zullen overzien hebben jullie zullen overzien hebben zij zullen overzien hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overzien jij zou overzien hij zou overzien wij zouden overzien jullie zouden overzien zij zouden overzien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overzien hebben jij zou overzien hebben hij zou overzien hebben wij zouden overzien hebben jullie zouden overzien hebben zij zouden overzien hebben
|
| Gebiedende wijs |
overzie
|
| Aanvoegende wijs |
| overzie |