NL: overvoeden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overvoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overvoed jij overvoedt hij overvoedt wij overvoeden jullie overvoeden zij overvoeden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overvoed jij hebt overvoed hij heeft overvoed wij hebben overvoed jullie hebben overvoed zij hebben overvoed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overvoedde jij overvoedde hij overvoedde wij overvoedden jullie overvoedden zij overvoedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overvoed jij had overvoed hij had overvoed wij hadden overvoed jullie hadden overvoed zij hadden overvoed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overvoeden jij zult overvoeden hij zal overvoeden wij zullen overvoeden jullie zullen overvoeden zij zullen overvoeden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overvoed hebben jij zult overvoed hebben hij zal overvoed hebben wij zullen overvoed hebben jullie zullen overvoed hebben zij zullen overvoed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overvoeden jij zou overvoeden hij zou overvoeden wij zouden overvoeden jullie zouden overvoeden zij zouden overvoeden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overvoed hebben jij zou overvoed hebben hij zou overvoed hebben wij zouden overvoed hebben jullie zouden overvoed hebben zij zouden overvoed hebben
|
| Gebiedende wijs |
overvoed
|
| Aanvoegende wijs |
| overvoede |